|
||||||||
|
Heel vaak krijgen we hier niet meteen muziek uit Turkmenistan te horen en dus is het, als dat wel eens gebeurt, toch wel een beetje een bijzondere opdracht om je daarvoor open te stellen. %uziek uit de eindeloze steppes, dat is wat de jonge Oghian Bakhshi -eigenlijk heet hij Mohammad Geldi Geldinejad, maar Oghian Bakhshi is de eretitel die hij al op jonge leeftijd toebedeeld kreeg. Die titel betekent zoveel als “hij die op jonge leeftijd al meesterlijk de dutar kan bespelen”. Dat gebeurde slechts één keer eerder en dus is het best wel als een bijzondere gebeurtenis te beschouwen. De dutar, dat is de tweesnarige langnek-luit, die typerend is voor Turkmenisten en als de jonge Mohammad al op zijn achtste uit de voeten kon met het instrument, heeft dat veel te maken met zijn vader: ook papa Abdolghaffar is een bekende muzikant, die naam maakte met zijn Gyjak-spel en een gyjak is dan weer een aan de viool verwant instrument, dar staand bespeeld wordt en onderaan de klankkast een spijker of punt heeft, waarmee het instrument op de grond geplaatst wordt. Al aan het begin van onze eeuw vormde papa een familie-orkest met zijn twee zoons in de kijker. Papa stichtte ook de eerste heuse Turkmeense muziekschool en hij trad geregeld op in allerlei buitenlanden, van Iran tot Tsjechië. Als je in zo’n midden opgroeit en daarenboven meer dan gewoon getalenteerd bent, dan kom je al eens ergens en zo gebeurde het dat de jonge Mohammad een flink deel van de wereld te zien kreeg, doordat hij geregeld uitgenodigd werd op wereldmuziekfestivals in alle uithoeken. Tegenwoordig woont de werkt de jongeman trouwens vanuit de Verenigde Staten. Dit allemaal bij wijze van inleiding en situering… Deze plaat bevat acht nummers waarop Oghlan speelt en zingt, met begeleiding van zijn vader of endere gyjak-spelers. Die liederen zijn meestel aan de lange kant en ze worden vaak gecomponeerd om bestaande gedichten -soms eeuwenoud- in een vorm te gieten, waarmee ze aan de toehoorders kunnen worden overgebracht. Het is niet dat ik ook maar één jota van de teksten begrijp, maar ik kan wel luisteren naar de zang en hoe die zich verhoudt tot het dutar-spel en dat is bij momenten best wel spectaculair te noemen. Zo wordt het afsluitende “Hamarala, een solostuk voor dutar, in het CD-boekje omschreven als “een van de meest complexe stukken uit het Turkmeense repertoire” en jawel, zelfs een absolute leek als ik, kan alleen maar bewonderend en lichtjes ademloos luisteren en vaststellen dat wat er gespeeld wordt echt wel indrukwekkend klinkt. Is dit nu muziek voor alle oren? Ik zou willen dat ik daar “ja” op kon zeggen. De manier van zingen en spelen is voor ons Westerlingen wellicht een ietsje te ongebruikelijk en dus mysterieus. Ik heb echter geprobeerd de plaat een aantal keren echt te beluisteren en gaandeweg ga ke toch een beetje inzicht krijgen in de opbouw en de speelwijze. Boeiend en intrigerend is dit alvast en we moeten toegeven: de eerste keer dat we traditionele Griekse of Zuid-Afrikaanse muziek hoorden, was dat ook een verrassing en moesten onze oren zich aanpassen, toch? (Dani Heyvaert)
|